Klachtvereiste bij belaging in verhouding met EVRM

Klachttermijn bij belaging 3 maanden?

Rechtbank Midden-Nederland wijkt in uitspraak van 9 december 2024 af van de klachttermijn van 3 maanden in een zaak van huiselijk geweld gekenmerkt door een patroon van controle en dwang (intieme terreur).

Als voorvraag voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld, dient de rechtbank te beoordelen of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat de verdediging stelt dat er geen klacht is ingediend door het slachtoffer. Belaging is een klachtdelict.

“Anders dan in de jurisprudentie vaker wordt aangenomen, zal de rechtbank niet het moment waarop de belaging tot een einde is gekomen als aanvangsdatum van de klachttermijn termijn nemen, maar het moment waarop het slachtoffer een getuigenverklaring heeft afgelegd. Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes jaren schuldig gemaakt aan de mishandeling en de belaging van zijn toenmalige levensgezel. Daarbij werd het huiselijk geweld gekenmerkt door een patroon van controle en dwang (intieme terreur). Verdachte wordt vrijgesproken van de bedreiging van zijn levensgezel, omdat de specifieke bedreigingen die op de tenlastelegging staan niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte heeft zich daarnaast gedurende een periode van ongeveer twee jaren schuldig gemaakt aan ontucht met zijn stiefdochter. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar (met aftrek van het voorarrest) en legt aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op. Daarnaast wordt een gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat belaging een klachtdelict is vanwege privacy overwegingen. In het wetsvoorstel staat vermeld:

In haar brief van 6 maart 1997 schrijft de minister van Justitie dat de aangifte-bereidheid vermoedelijk niet zeer groot is omdat door de strafvervolging ook de privacy van het slachtoffer in meerdere of mindere mate in het gedrang komt. De relatie van de belager tot het slachtoffer kan in de publiciteit komen alsmede de motieven van de dader, die veelal hoofdzakelijk van seksuele aard zijn. Ondergetekenden zijn van mening dat het aan het slachtoffer is om te beoordelen of hij of zij wil dat een strafvervolging wordt ingesteld. Bij het afwegen van die keuze kan het slachtoffer ook de mogelijkheid betrekken dat intieme details naar buiten zullen worden gebracht. Dit is de reden, waarom ondergetekenden ervoor kiezen het misdrijf van belaging tot een klachtdelict te maken. Wil een slachtoffer geen klacht doen van belagen, dan staat het politie en justitie niet vrij om strafvervolging in te stellen. Door het vereiste van het indienen van een klacht wordt het slachtoffer zich er van bewust dat de strafvervolging te zijner tijd kan leiden tot een confrontatie met de belager, bijvoorbeeld ter gelegenheid van het getuigenverhoor op de openbare terechtzitting.

In Nederland wordt het volledig aan het slachtoffer gelaten of een klacht wordt ingediend over de belaging. In voornoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland was er niet alleen sprake van belaging, maar ook mishandeling en intieme terreur. Voor de overige feiten is geen klacht nodig, terwijl ook dan betoogd kan worden dat het aan het slachtoffer zou moeten zijn of er een vervolging plaatsvindt.

Het EHRM schenkt weinig aandacht aan de mogelijke negatieve gevolgen van het vervolgen van huiselijk (psychologisch) geweld. In plaats daarvan richt het zich voornamelijk op de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het publieke belang bij vervolging. Zo overweegt het Hof in de zaak Volodina tegen Rusland (nr. 1) bijvoorbeeld:

Het herhaalt dat de bepalingen in de Russische wetgeving, die een strafrechtelijk onderzoek strikt afhankelijk maken van de instemming van het slachtoffer, onverenigbaar zijn met de verplichting van de Staat om alle vormen van huiselijk geweld te bestraffen. Gezien de bijzonder kwetsbare situatie van slachtoffers van huiselijk geweld, moet het wettelijke kader de autoriteiten in staat stellen om zaken van huiselijk geweld ambtshalve te onderzoeken als een kwestie van openbaar belang en om degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke handelingen te bestraffen…

Met andere woorden, huiselijk geweld mag niet op een zodanige manier worden strafbaar gesteld dat vervolging alleen mogelijk is op basis van een klacht, verzoek of andere initiatief van het slachtoffer. Verder meent het Hof dat als er een strafrechtelijke klacht is ingediend maar het slachtoffer deze intrekt, de vervolging soms moet worden voortgezet vanwege het openbare belang.

In de zaak Tunikova en anderen tegen Rusland stelt het Hof bijvoorbeeld dat “[a]ls het slachtoffer de klacht intrekt, … de wetgeving de autoriteiten moet verplichten om te overwegen wat de redenen voor het intrekken van de klacht waren en of de ernst van de aanvallen vereist dat de procedures worden voortgezet.”

De term “redenen voor het intrekken van de klacht”—die overigens niet nader wordt gespecificeerd door het Hof—laat ruimte voor een beoordeling van de situatie van het slachtoffer en het mogelijke belang van het slachtoffer om het strafrechtelijke apparaat niet in werking te stellen. Toch lijkt een afweging van belangen noodzakelijk te zijn, en als de handelingen van huiselijk geweld ernstig genoeg zijn, zou het publieke belang bij vervolging zwaarder moeten wegen dan de privébelangen van het slachtoffer.

Dit zou bij ernstige vormen van belaging eveneens kunnen gelden. Daarmee zou het ‘klachtvereiste’ zoals dat in Nederland geldt dan ook niet voldoen aan de vereisten van het EVRM. Daar staat tegenover dat slachtoffers niet altijd het hele strafrechtelijke apparaat in werking willen stellen met alle gevolgen vandien. Het EHRM neemt de keuzevrijheid van het slachtoffer weg.

Mijns inziens zou er een balans moeten zijn tussen de Nederlandse vereisten en de Straatsburgse vereisten. Aan slachtoffers kan een keus worden gelaten om een klacht in te dienen, maar verbod aan het OM om te vervolgen zonder een klacht gaat te ver. Wanneer de belaging zeer ernstige vormen aanneemt (en bv. ook de belangen van derden worden geschaad) dan zou het OM toch moeten kunnen vervolgen. De enkele privacy overweging overtuigt niet. De rechter zou de zitting immers achter gesloten deuren kunnen laten plaatsvinden. Daarnaast valt niet in te zien waarom voor er een klachttermijn geldt van 3 maanden. Het klachtvereiste is er immers niet ten gunste van de dader.

De maatstaf van het EHRM is naar mijn mening te strikt daar waar het Hof stelt dat de Staat alle vormen van huiselijk geweld (waartoe stalking ook wordt gerekend) strafrechtelijk te vervolgen, ook als het slachtoffer dit niet wil. Strafrechtelijk ingrijpen is niet altijd in het belang van het slachtoffer. Wel terecht dat de rechtbank de termijn van 3 maanden terzijde schuift, al had wat mij betreft ook gesteld mogen worden dat in het kader van de rechtspraak van het Europees Hof een klacht geen vereiste meer is voor vervolging als het slachtoffer aangifte heeft gedaan en daarmee duidelijk is dat het slachtoffer tot vervolging wil overgaan. Het klachtvereiste is er niet voor de verdachte/dader.

Scroll to top